In het met vele foto’s geïllustreerde Istanbul. Herinneringen en de stad combineert Orhan Pamuk (1952) het verhaal van de eerste twee decennia van zijn leven met een biografie van de stad waar hij al die jaren woonde: Istanbul.

‘Ik woonde met mijn vader, moeder en broer, en de familie van mijn vader, zijn moeder, boers, zussen en schoonzussen, op de verschillende etages van een flat van vijf verdiepingen. De riante stenen villa waar ze met z’n allen als een Osmaanse grootfamilie hadden gewoond, werd in 1951, een jaar voor mijn geboorte, verlaten en aan een particuliere lagere school verhuurd, en op het aanpalende perceel werd een ‘moderne’ flat gebouwd, waar ik nu de vierde verdieping bewoon, en waar op de buitendeur, geheel volgens de toen heersende mode, trots de naam Pamuk werd geschilderd. Op iedere verdieping, waar ik de eerste jaren op de arm van m’n moeder kwam, stonden een of twee piano’s. Mijn oom, die in mijn herinnering altijd de krant zit te lezen, was als laatste getrouwd en had zich met zijn vrouw en zijn piano op de eerste verdieping gevestigd, waar hij vervolgens een halve eeuw door zou brengen, kijkend naar de voorbijgangers op straat. Al die piano’s, die geen van alle bespeeld werden, gaven me een gevoel van weemoed en zwaarmoedigheid.

Het was niet alleen dat die piano’s niet bespeeld werden, de buffetkasten, waar het achter de ruitjes propvol stond met Chinees porselein, kopjes, tafelzilver, suikerpotten, snuifdozen, kristallen glazen, flacons voor rozenwater, borden, wierookvaatjes (en een speelgoedautootje dat zich op een dag daartussen had verstopt), zaten ook altijd op slot, de met parelmoer ingelegde koranlessenaars, de standaards voor tulbanden aan de muur werden nooit gebruikt, er was niets wat aan het zicht onttrokken werd door de kamerschermen met art nouveau en Japanse invloeden, de deurtjes van de boekenkasten van mijn oom die naar Amerika was geëmigreerd en dokter was, gingen nooit open en zijn ingebonden medicijnenstudies stonden al twintig jaar achter het glas te verstoffen, en dat alles gaf mij het gevoel dat al die spullen waarmee de woonkamers op iedere verdieping waren volgestouwd, niet waren uitgestald om ermee te leven, maar voor de dood. (Soms dook een bijzettafeltje of een met houtsnijwerk gedecoreerde kist uit een bepaalde woonkamer plotseling op mysterieuze wijze op een andere verdieping op.)

Als we soms wild neerploften in een van de met parelmoer ingelegde fauteuils, bekleed met stof met zilverdraad, waarschuwde mijn oma ons dat we goed moesten gaan zitten. De woonkamers waren niet ingericht als comfortabele vertrekken waar de bewoners van het huis hun tijd aangenaam konden doorbrengen, maar als kleine museumpjes voor een aantal denkbeeldige bezoekers waarvan totaal onbekend was wanneer die zouden komen, iets wat vanzelfsprekend was ingegeven door een hang naar verwestersing. (Iemand die niet vast tijdens de ramadan voelt daar tussen dressoirs en piano’s minder gewetensnood over dan iemand in een huis waar men in kleermakerszit op divans en kussens zit.) Omdat niemand goed wist waar verwestersing toe diende behalve dan dat het je verloste van religieuze verplichtingen, was het gebruik van de woonkamer als een plek waar de welhaast onaangeroerde symbolen van verwestersing en rijkdom in een zwaarmoedige (en soms poëtische) sfeer bijeengebracht en tentoongesteld werden een gewoonte die in vijftig jaar tijd niet alleen in Istanbul opgeld deed, maar in heel Turkije en pas aan het eind van de jaren zeventig in de vergetelheid begon te raken, toen de televisie haar intrede in de huizen deed.’

Zoals Orhan Pamuk probeert te analyseren wat zijn leven maakte tot wat het is, zo probeert hij ook te beschrijven hoe Istanbul zich heeft gevormd onder de blikken van schrijvers die er woonden en schrijvers die er heen reisden: Ahmet Hamdi Tanpınar en Yahya Kemal bijvoorbeeld, Theophile de Gaultier, Gérard de Nerval en Gustave Flaubert.

Maar uiteindelijk zijn Pamuks stad en zijn leven, zijn familie en zijn collegakunstenaars nauw met elkaar verbonden:

Terwijl ik luisterde naar de verhalen van mijn vader, die hij soms onderbrak om me te wijzen op een mooi uitzicht, of op mooie vrouwen die over het trottoir liepen, en naar zijn wijze raad over het leven, die hij er terloops en ontspannen tussendoor vlocht, keek ik op die loodgrijze winterochtenden naar de Istanbulse beelden die aan de voorruit voorbijtrokken. Ik keek naar de voertuigen die over de Galatabrug reden, de achterbuurten, toen nog omgeven door houten huizen die later gesloopt zouden worden, de smalle steegjes, de drommen mensen onderweg naar een voetbalwedstrijd of een sleepboot met een iele schoorsteen die met kolen beladen sloepen over de Bosporus voorttrok, terwijl ik ondertussen aandachtig luisterde naar de wijze levenslessen van mijn vader, naar zijn woorden, die bijvoorbeeld suggereerden dat je je eigen intuïtie, preoccupaties en obsessies nauwlettend moet volgen, of dat het leven in feite heel snel voorbijgaat en dat het goed is te weten wat je wilt, of dat je eigenlijk alleen door schijven of tekenen een bepaalde diepte in het leven kunt bewerkstelligen, en ik voelde hoe die woorden zich in mijn  hoofd met de beelden verenigden. Na een tijdje gebeurde het dan dat de muziek waar ik naar luisterde, de Istanbulse beelden die aan de voorruit voorbijtrokken, de sfeer van sommige met straatkeien geplaveide stoepen en steegjes, waarvan mijn vader vroeg of we die in zouden slaan terwijl hij de auto er al glimlachend indraaide, zich allemaal in mijn hoofd samenvoegden en me lieten voelen dat we nooit een antwoord zullen krijgen op onze levensvragen, maar dat het goed is om ze toch te stellen, dat het doel en het geluk in het leven op plekken liggen die wij niet precies kunnen onderscheiden, of die we gewoon niet willen zien, maar dat er nog iets anders is dat minstens even belangrijk is als al deze zorgen, namelijk de beelden die we door de ramen van de auto, het huis of de boot zien als we over deze bekommernissen piekeren of als we in het leven genot of diepte najagen want in de loop van de tijd zal het leven net als muziek, tekeningen of verhalen met dalingen en stijgingen ten einde komen, maar de beelden van de stad die aan onze ogen voorbijtrekken zullen ons zelfs jaren later nog als uit dromen afkomstige herinneringen blijven vergezellen.

 

Orhan Pamuk, Istanbul. Herinneringen en de stad. Amsterdam: De Arbeiderspers, 2005; De Bezige Bij. Oorspronkelijke titel: İstanbul. Hatıralar ve şehir. Vertaling uit het Turks: Hanneke van der Heijden.

 

Website van Hanneke van der Heijden, literair vertaler – over de literaire wereld in Turkije, over vertalen, en met fragmenten gepubliceerde en ongepubliceerde vertalingen uit het Turks.

WOORDENWOLK